De universiteit van Maastricht heeft enkele jaren geleden een onderzoek uitgevoerd op 128 patiënten uit Belgisch- en Nederlands-Limburg. Met dit onderzoek wilde men nagaan of de houding van een arts invloed heeft op het genezingsproces. De conclusie is verpletterend: wie een positief ingestelde huisarts heeft, geneest niet sneller van zijn ziekte. Bij de helft van de patiënten nam de huisarts een positieve houding aan: heldere diagnose, de verzekering dat het probleem snel zou verdwijnen. Bij andere patiënten vertelde de arts dat hij het niet precies wist en ze kregen de raad nog eens terug te komen. De houding van de huisarts heeft, volgens dit onderzoek, weinig of geen invloed op het genezingsproces.
Dit Limburgs onderzoek toont aan dat de onderzoekers weinig inzicht en ervaring hebben met de genezende kracht van het positief denken. Het aantal patiënten is voor een dergelijk onderzoek erg gering alsook de duur van het onderzoek. Dit onderzoek bevestigt dat de huisartsen die hieraan hebben deelgenomen onvoldoende invloed hebben uitgeoefend op hun patiënten, m.a.w. zij hebben geen sterke uitstraling. Niet de instelling van de arts maar wel die van de patiënt heeft invloed op het ziekteproces. Dit onderzoek spreekt andere ernstige onderzoeken flink tegen.
Bij geneesmiddelenonderzoek krijgt de ene helft van de proefpersonen het te testen geneesmiddel en de andere groep een placebo terwijl ze allemaal aan dezelfde ziekte lijden. Een placebo is een geneesmiddel zonder genezende substantie en kan daardoor geen invloed uitoefenen op een genezingsproces. De arts die het onderzoek leidt weet niet wie het geneesmiddel of de placebo krijgt toegediend. Na afronding van het onderzoek kan men de efficiëntie van het geneesmiddel op de ziekte bepalen. Bijna altijd stelt men vast dat bij een aantal personen, dat een placebo heeft geslikt, de ziekte toch is verbeterd. De resultaten zijn soms beter dan bij hen die het geneesmiddel hebben gebruikt. Waarom helpt een placebo even goed en soms zelfs beter dan het geneesmiddel? Het antwoord is eenvoudig: het geloof in de genezing stimuleert de zelfgenezende kracht en de lichaamseigen pijnverzachting.
Er zijn ontelbare onderzoeken die hebben bevestigd dat een placebo wel degelijk een ziekte geneest en pijn verzacht of geheel doet verdwijnen. Dankzij de vooruitgang van het hersenonderzoek, heeft men inzicht gekregen in het werkingsmechanisme. Onderzoek op depressieve patiënten toonde aan dat een placebo dezelfde uitwerking had in de hersenen als bij de patiënt die effectief een antidepressivum kreeg toegediend. Met een hersenscan kon aangetoond worden dat dezelfde arealen in de hersenen veranderingen ondergingen. Het enige verschil dat soms werd vastgesteld bestond uit het aantal arealen. Het antidepressivum gedraagt zich objectief volgens zijn exacte chemische samenstelling, terwijl de invloed van de placebo subjectief is en bepaald wordt door de intensiteit van het geloof van de proefpersoon in zijn genezing.
In een Deens onderzoek blijkt dat het genezende effect bij placebo enkel kan verkregen worden als de patiënt wel degelijk een schijnmedicijn of een spuitje krijgt toegediend. De patiënt moet de overtuiging hebben dat hij wel degelijk werd behandeld. Placebo’s helpen als men er in gelooft. Wetenschappers gaan er vanuit dat de patiënt die er van overtuigd is te genezen of beter te worden bepaalde hoeveelheden dopanine in de hersenen produceert. Dit is een neurotransmitter die instaat voor de motivatie en een aantal fysiologische processen stimuleert. Een tekort aan dopanine veroorzaakt depressie, Parkinson en andere neurologische ziekten. Bij Parkinson worden neuronen of zenuwcellen sterk aangetast en vernietigd en toch tonen onderzoeken aan dat placebo bij Parkinson vrij goede resultaten geeft. Verder gaat men er vanuit dat bij het placebo-effect de productie van de pijnstillende endorfine gestimuleerd wordt.
Als placebo’s een aantoonbaar effect hebben, waarom worden ze dan uitsluitend gebruikt bij geneesmiddelenonderzoek en niet als bruikbaar medicijn? Het antwoord is duidelijk: het effect van een placebo is afhankelijk van de persoon die het gebruikt. Het is een subjectieve ervaring die van patiënt tot patiënt sterk verschilt. Het is niet zo dat iedereen die een placebo krijgt toegediend daar gunstige resultaten mee bereikt. Alleen zij die vanuit een bepaalde instelling bewust of onbewust een sterk geloof weten te ontwikkelen hebben daar iets aan. Het zou onverantwoord zijn dit algemeen toe te passen. Men neemt hierdoor patiënten hun noodzakelijke medische hulp weg. Een patiënt die ervan overtuigd is dat zijn arts of therapeut hem echt kan helpen en dat de voorgestelde therapie een gunstige invloed heeft op het genezingsproces, zal beter resultaat behalen dan iemand die daar kritisch tegenover staat.
Eeuwenlang berustte de geneeskunde bijna uitsluitend op het placebo-effect. Tovenaars, sjamanen, alchemisten, priesters en tempeldienaars gingen ervan uit dat een ziekte ontstond onder invloed van boze geesten of goden. Ziekte, zo werd er gezegd, had een bovennatuurlijk karakter en was een straf van de goden. De bedienaars van de geneeskunde gebruikten allerlei middeltjes, rituelen en offergaven om genezing af te smeken. Zij die een sterk geloof hadden, genazen snel. Twijfelaars hadden weinig of geen kans om te genezen. In die tijd werden de zieken wel vooraf verzorgd en dat gebeurde vaak op voortreffelijke wijze met geneeskrachtige kruiden, olie, water en andere natuurlijke substanties of eenvoudige behandelingen. Het echte genezingsproces gebeurde echter in de tempels. Het is de grote verdienste van Hippocrates zich tegen deze suggestieve geneeskunde te verzetten en een rationele geneeskunde te ontwikkelen waarbij de patiënt zijn eigen verantwoordelijkheid moest dragen. Iedere patiënt kan immers aan zijn eigen genezingsproces een bijdrage leveren door zich positief in te stellen.
In de suggestietherapie wordt uitsluitend gebruik gemaakt van het placebo-effect maar vanuit een heel andere benadering. In het geneesmiddelenonderzoek werkt men met verscholen suggesties, de patiënt is immers ervan overtuigd dat hij een goed werkend medicijn slikt. Bij suggestietherapie echter werkt men met open en actieve suggesties. De patiënt weet dat het om een suggestie gaat. Hij moet zichzelf overtuigen dat hij iedere dag beter en beter wordt. In de natuurgeneeskunde vertrekt men vanuit het standpunt dat de therapie of het natuurlijke geneesmiddel wel degelijk een aantoonbare genezende werking moet hebben, terwijl een actieve suggestie als een toegevoegde waarde beschouwd wordt. Ook zonder suggestie moet een therapie of biologisch geneesmiddel werken.